GELEENSTRAAT, ZIJ STROMEN,
zij schilderen hier in de virginale kerstmisnacht
en zien hoe breed een bruid kan zetelen om zich telkenmale
te boorden met de lichten van de lust. Van hier bewaak ik
uw zestien smalle ramen, uw knap ondergoed,
de opgepakte jongsten verglazen hun lippen tot een kus.
Ik dank u dan ik niet ben gelijk hem die de vrouwen
naloopt, die zich altijd tussen het vlees in droomt,
die vreemd van drift en scheel van zaad
door de straten banjert. Ik heb geleerd
hoe op u beurend in te spreken.
Probeer uw stem in de bordeeltaal te verheffen,
dan ketst het op de keien. Wees een kiepkar
die zijn lading klinkers weg laat glijden.
Hoor de klanten consonanten smoren, in de peuken
brandend sissen, afgebeten, uitgespet.
Zorg dat u slipvrij zit.
Ik schenk u rijgbottines, behoed u
voor de positie die plat in de plassen ligt;
versier het zwart en nette van de straat
met gitgalon in uw Braziliaanse stijl.
Waak over uw moorddadig hart,
want in uw borst zijn kelders waarin
verholen vrouwen en precisie-instrumenten
kraken de kranen van herinnering.
Laat mij uw wensen en uw dorsten registreren,
ik verzorg de wederopbouw van deze vergeten kern.
Ik knoop mijn das tot strop, koop
voor de feesten in, zet de boom in top.
Tomas Lieske